1 In het zwembad voor haar ogen, duik ik zwevend van de hoge, maar ze ziet me niet
2 Ik zie ‘m niet. Fietsend tot ik pijlsnel rij, scheur ik hem heel hard voorbij, maar hij ziet me niet
1 Ik zie haar niet

1 Soms vertel ik hardop grappen, die zij alleen zou kunnen snappen, maar ze hoort me niet
2 Ik hoor ze niet. Heeft hij op school een vraag niet door, dan fluister ik het antwoord voor, maar hij hoort me niet
1 Ik hoor haar niet

2 Toen heb ik hem gezegd: we hebben geen verkering meer. Toen keek hij me aan en zei:
1 Wat doe je raar. Waar heb je het over? Het was niet eens aan
2 Toen liep hij door en heeft me laten staan

1 Ik stop briefjes in haar jas, als ze die nou maar eens las, maar ze leest ze niet
2 Ik lees ze niet

2 Ik schrijf zijn naam op alle muren, van zijn huis en bij de buren, maar hij leest het niet
1 Ik lees het niet

1 Soms ga ik heel dichtbij haar staan, en raak ik haar voorzichtig aan, maar dat voelt ze niet
2 Ik voel het niet. Dan doe ik of ik nukkig ben, zielig, ongelukkig ben, maar dat voelt hij niet
1 Ik voel het niet.

1 Toen heb ik haar gezegd: we hebben geen verkering meer. Toen keek ze me aan en zei:
2 Wat doe je raar. Waar heb je het over? Het was niet eens aan
1 Toen liep ze door en heeft me laten staan

1 Ze ziet me niet, ze hoort me niet, ze leest het niet, ze voelt het niet (4x)
2 Ooh_________(2x)
1/2 Ze/hij ziet me niet!

Ze ziet me niet